Overslaan en naar de inhoud gaan

Rasters en geleiding

Het is noodzakelijk om dieren te leiden naar een plek waar ze veilig kunnen oversteken. Bij de locatiekeuze van ontsnipperingsmaatregelen moet rekening gehouden worden met de aanwezige omliggende landschapsstructuren (vallei, bosrand, houtkant, waterloop, ….) zodat dieren vanzelf op de juiste plek terecht komen. Ideaal gezien liggen de genomen maatregelen ter hoogte van bestaande migratieroutes waardoor ze probleemloos gevonden worden. In de praktijk is dat echter niet altijd zo simpel. In die gevallen is extra geleiding wel noodzakelijk.

Naast grote natuurgebieden vind je tussen akkers, weiden en bebouwing ook kleinere stukjes natuur: hagen, bomenrijen, bosjes, struiken, ondiepe vijvers, grachtjes, beken en bloemrijke bermen. Die kleine landschapselementen zijn heel belangrijk voor dieren als woonplaats, schuilplaats en voor voedsel. Dieren gebruiken die ‘groene infrastructuur’ in het landschap om zich beschut van punt A naar punt B te verplaatsen en vinden in het beste geval op hun weg een veilige passage onder of over een gevaarlijke verkeersweg.

Ecoraster (ofwel faunaraster of wildraster)

Een ecoraster, soms ook faunaraster of wildraster genoemd, is een afsluiting die het aanpalende natuurgebied afschermt van de omliggende wegen of gebieden. Zo’n raster heeft een dubbele functie: het voorkomt dat dieren op gevaarlijke plekken de weg oversteken en het leidt hen naar een veilige oversteekplaats. Het ecoraster zorgt voor extra versnippering omdat het raster een kunstmatige scheiding vormt in het landschap. Waardoor de dieren niet meer overal kunnen oversteken. Het wordt dan ook enkel gebruikt in combinatie met voldoende verbindende maatregelen zoals ecoducten, ecotunnels, etc.

Ecorasters bestaan in verschillende maten en soorten. Meestal is het een gaaswerk bevestigd op houten, metalen of kunststof palen. Je kunt het vergelijken met een afsluiting voor schapen, maar dan een beetje hoger. Afhankelijk van de dierensoort waarvoor het raster bedoeld is, kan de maaswijdte ervan groter of kleiner zijn. Ook de hoogte varieert, een raster voor een ree zal natuurlijk groter zijn dan een raster voor een das. Verder moet een ecoraster stevig genoeg zijn om een eventuele botsing met een dier te kunnen dragen. Het ecoraster wordt ingegraven om te vermijden dat dieren er een weg onderdoor graven. Je moet er bovendien voor zorgen dat de hekken vrij blijven en niet begroeid worden. Dat voorkomt dat dieren er tegen botsen of via de begroeiing over het hek klimmen.

Als het raster onderbroken wordt, bijvoorbeeld door een aangrenzende zijweg, kan er een veerooster in de weg worden geplaatst. Auto's en mensen kunnen moeiteloos over die roosters met vrij grote openingen passeren, maar bij dieren lukt dat nagenoeg niet.

Overstapplaatsen en poortjes

Indien de raster beschadigd is of dieren niet juist geleid worden aan het uiteinde van het raster, dan geraken de dieren soms toch aan de wegkant verzeild.  Om ervoor te zorgen dat die dieren toch aan de veilige kant geraken , worden er op regelmatige afstanden overstapjes of terugkeerpoortjes voorzien. Die maatregelen worden zo geplaatst dat een dier zich enkel in de richting van het natuurgebied kan begeven.  Een dier kan er dus wel door naar binnen gaan, maar niet naar buiten.

  • Een (ree)overstapje bestaat uit een verhoging aan de buitenzijde (aan de kant van de weg) met een afsprong naar de binnenzijde. Door de steile afsprong kan het dier niet in de richting van de weg gaan.
  • Een dassenpoortje is een luikje dat schuin in het raster bevestigd is. Dat luikje gaat maar langs één kant open en valt automatisch terug dicht.

Geleidingswanden en -gootjes

Soms kan het nodig zijn om geleidingswanden te voorzien. Afhankelijk van de ondergrond worden die wanden in beton of metaal aangelegd.  De wanden geleiden kleinere dieren zoals amfibieën naar (meestal) kleinere ecokokers, ecoduikers of amfibieëntunnels.

Stronkenwallen en takkenrillen

Stronkenwallen kun je bij de meeste ontsnipperingsmaatregelen terugvinden. Ze bestaan uit wortelkuiten van gerooide bomen en ander houtmateriaal (zoals stamhout of grof takhout). Ze zorgen voor de nodige beschutting en geleiding van kleinere soorten zoals bijvoorbeeld muizen, egels, konijnen, marters, reptielen, … Het materiaal moet in ieder geval zwaar genoeg zijn zodat het niet weg kan waaien, en liefst ook niet te snel vergaat.

Ook takkenrillen zijn hiervoor bruikbaar. Dat zijn in elkaar gevlochten of verstrengelde takken, met voldoende stevigheid zodat ze niet wegwaaien. Takkenrillen zorgen voor extra beschutting voor kleine dieren.

Gepaste vegetatie

De aanwezige vegetatie (begroeiing) kan een geleidingsmaatregel op zich zijn. Ook helpt het dieren bij de oversteek. Denk hierbij aan bosranden, bomenrijen, houtkanten, etc. Waterelementen kunnen de dieren ook helpen om hun weg te vinden, zeker voor de waterminnende soorten is dat essentieel. Dieren volgen vaak waterlopen op hun weg door het landschap.  De locatie waar een waterloop onder de weg doorgaat, is een goede plek voor een ontsnipperingsmaatregel. Als er natuurlijke geleidingselementen ontbreken is het aangewezen om die aan te leggenen om zo de verbinding met de bestaande vegetatie te leggen.